Met de volgende dialoogvensters kunt u afbeeldingsstructuren, zoals lagen, kanalen en paden bewerken.
Het dialoogvenster “Lagen” is de hoofdinterface voor het bewerken, wijzigen en beheren van uw lagen.
Het dialoogvenster “Lagen” is een dokbaar dialoogvenster; zie het gedeelte Paragraaf 2.3, “Koppelen van dialoogvensters” voor hulp bij het manipuleren ervan.
U kunt het openen:
uit het afbeeldingsmenu:
→ → ;in het menu Tab in elk dokbaar dialoogvenster door te klikken op en
→ te selecteren,via de (standaard) snelkoppeling: Ctrl+L.
In het menu losgekoppelde vensters die alleen bestaat als er ten minste één dialoogvenster open is buiten een dok. In dit geval kunt u het dialoogvenster “Lagen” naar voren brengen vanuit het afbeeldingsmenu: → .
is er een lijst metElke laag verschijnt in het dialoogvenster in de vorm van een miniatuur. Wanneer een afbeelding uit meerdere lagen bestaat, worden deze weergegeven in een lijst. De bovenste laag in de lijst is de eerste die zichtbaar is en de onderste laag de laatste die zichtbaar is, de achtergrond. Boven de lijst vindt men kenmerken de laag die op dit moment actief is. Onder de lijst vindt men beheerknoppen voor de lagenlijst. Als u met de rechtermuisknop in een laagminiatuur klikt, wordt het contextmenu Laaggeopend.
Elke laag wordt weergegeven in de lijst, samen met de kenmerken:
Voor de miniatuur staat een pictogram met een oog. Door op het oog te klikken, schakelt u of de laag zichtbaar is of niet. (Shift-klikken op het oog zorgt ervoor dat alle andere verborgen worden.)
Met een ander pictogram, dat een ketting weergeeft, kunt u lagen koppelen voor bewerkingen op meer dan één laag tegelijk (bijvoorbeeld met het gereedschap Verplaatsen).
De laaginhoud wordt weergegeven in een miniatuur. Als u de linkermuisknop een seconde op deze miniatuur houdt, wordt deze vergroot. Wanneer de laag actief is, heeft de miniatuur een witte rand. De rand is zwart als de laag inactief is. Wanneer de laag een masker heeft, krijgt het inactieve element een zwarte rand.
Het belangrijkste kenmerk is de naam van de laag. U kunt dit bewerken door te dubbelklikken op de naam van de laag. U kunt ook het dialoogvenster “Laagkenmerken bewerken” gebruiken dat u kunt vinden in het contextmenu dat u krijgt door met de rechtermuisknop op de laag te klikken.
Opmerking | |
---|---|
In het geval van een animatielaag (GIF of MNG) kan de naam van de laag worden gebruikt om bepaalde parameters op te geven: Laagnaam (vertraging in ms) (combinatiemodus), bijvoorbeeld Frame-1 (100 ms) (replace). De vertraging stelt de tijd in waarin de laag zichtbaar is in de animatie. De combinatiemodus stelt in of u de laag combineert met de vorige laag (combine) of de vorige vervangt: (replace). |
Boven de lagenlijst is het mogelijk om enkele eigenschappen voor de actieve laag in te stellen. De actieve laag is de laag die blauw is gemarkeerd. De eigenschappen zijn: “Laag modus”, “Dekking”, “Vergrendelen”.
De laagmodus bepaalt of en hoe de laag reageert met andere lagen. Vanuit de keuzelijst met invoervak hebt u toegang tot alle modi van GIMP. De laagmodi zijn volledig beschreven in Paragraaf 2, “Laag Modus”.
Door de slider te verplaatsen geef je meer of minder dekking aan de laag. Met een dekkingswaarde van 0 is de laag transparant en volledig onzichtbaar. Verwar dit niet met een laagmasker, dat de transparantie pixel voor pixel instelt.
U hebt drie mogelijkheden:
Pixels vergrendelen: Wanneer de knop wordt ingedrukt, kunt u geen penseelgereedschappen (penseel, potlood, gum, enz.), de airbrush of het gereedschap Inkt gebruiken op de geselecteerde laag. Dit kan nodig zijn om ze te beschermen tegen ongewenste wijzigingen.
Positie en grootte vergrendelen: deze schakelknop schakelt de bescherming van lagen in en uit tegen het verplaatsen of transformeren ervan. Wanneer de knop wordt ingedrukt, kunt u geen transformatiegereedschap (Roteren, Schuintrekken, Perspectief en andere) gebruiken of verplaatsen.
Alfakanaal vergrendelen: met deze wisselknop wordt de instelling “Vergrendelen” voor de transparantie van de laag geregeld. Als dit wordt ingedrukt, wordt het alfakanaal voor de laag vergrendeld en heeft geen manipulatie enig effect. Met name niets wat je met een transparant deel van de laag doet, zal enig effect hebben.
Tip | |
---|---|
Als een laagnaam in het dialoogvenster Laag vetgedrukt is, heeft deze laag geen alfakanaal. |
Onder de lagenlijst kunt u met een reeks knoppen enkele basisbewerkingen uitvoeren in de lagenlijst.
Hier kunt u een nieuwe laag maken. Er wordt een dialoogvenster geopend dat staat beschreven in Nieuwe laag.
Druk intussen op de Shift-toets om een nieuwe laag met laatst gebruikte waarden te openen.
Hier kunt u een nieuwe laaggroep maken. Daarna kunt u verschillende lagen in die groep opnemen.
Laaggroepen worden beschreven in Laaggroepen.
Hier kunt u de laag een niveau hoger in de lijst verplaatsen. Druk op de Shift-toets om de laag naar de bovenkant van de lijst te verplaatsen.
Hier kunt u de laag een niveau lager in de lijst verplaatsen. Druk op de Shift-toets om de laag naar de onderkant van de lijst te verplaatsen.
Tip | |
---|---|
Als u een laag onder aan de lijst wilt verplaatsen, moet u mogelijk eerst een transparantiekanaal (ook wel Alfakanaal genoemd) toevoegen aan de onderste laag Achtergrond. Klik hiervoor met de rechtermuisknop op de laag Achtergrond en selecteer Alfakanaal toevoegen in het menu. Daarna kunt u een deel van die laag doorzichtig maken zodat de nieuwe achtergrond daar zichtbaar wordt. |
Hier kunt u een kopie van de actieve laag maken. De nieuwe laag krijgt een nieuwe naam toegewezen.
Vóór GIMP-2.10.18 was deze knop alleen voor verankering. Nu wordt het alleen een anker wanneer er een zwevende selectie is gemaakt (deze verankert de zwevende selectie aan de vorige actieve laag). Anders is het een met verschillende mogelijkheden:
knopDeze laag samenvoegen met de eerste zichtbare laag eronder.
Met Shift ingedrukt: voeg de lagen van de laaggroep samen tot één normale laag.
Met Ctrl ingedrukt: voeg alle zichtbare lagen samen tot één normale laag.
Met Shift+Ctrl ingedrukt: alle zichtbare lagen samenvoegen met de laatst gebruikte waarden.
Hiermee kunt u de actieve laag verwijderen.
Other functions about layer size are available in the Layer context menu you get by right clicking on the Layer Dialog. You can find them also in the Layer sub-menu of the image menu.
U vindt functies voor het samenvoegen van lagen in het menu Afbeelding.
Klik en houd de laagminiatuur vast: deze wordt vergroot en u kunt deze verplaatsen door met de muis te slepen.
Zo kunt u deze laag dus ergens anders in de lagenlijst neerzetten.
U kunt ook de laag in de gereedschapskist plaatsen: er wordt een nieuwe afbeelding gemaakt die alleen deze laag bevat.
Ten slotte kunt u de laag in een andere afbeelding plaatsen: deze laag wordt toegevoegd aan de lagenlijst, boven bestaande lagen.
By right-clicking in the layer dialog, or by opening the
from the tab menu, a context menu for the Layers dialog will open.Most of the commands in this menu have already been documented above, or elsewhere:
Except for Width, Height, and Fill with, this dialog is the same as the New Layer Dialog. For information about the layer attributes we therefore refer to the documentation for that dialog.
See Blend space in the New Layer dialog.
See Composite space in the New Layer dialog.
See Composite mode in the New Layer dialog.
See the Color tag documentation in the New Layer dialog.
These commands are explained above, see layer characteristics.
See the New from Visible menu command documentation.
See the Layer Boundary Size... menu command documentation.
See the Layer to Image Size menu command documentation.
See the Scale Layer... menu command documentation.
See the Layer Mask submenu documentation for these commands.
Only one of these will be enabled. If the current layer does not have an alpha channel, you will be able to add one. If it does, you can remove the alpha channel.
This command merges all visible layers into one layer.
This command merges all layers into one layer and removes transparency.
Aan elke laag kan een transparantiemasker worden toegevoegd, dit wordt Laagmasker genoemd. Een laagmasker heeft dezelfde grootte en hetzelfde aantal pixels als de laag waaraan het is bevestigd. Elke pixel van het masker kan vervolgens worden gekoppeld aan een pixel op dezelfde locatie in de laag. Het masker is een set pixels in grijstinten op een waardeschaal van 0 tot 255. De pixels met een waarde 0 zijn zwart en geven een volledige transparantie aan de gekoppelde pixel in de laag. De pixels met een waarde 255 zijn wit en geven een volledige dekking aan de gekoppelde pixel in de laag.
Als u een laagmasker wilt maken, begint u met de rechtermuisknop op de laag om het contextmenu aan te roepen en selecteert u Laagmasker toevoegen in het menu. Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de inhoud van het masker kunt initialiseren:
Wit (volledig ondoorzichting):het masker is wit in het dialoogvenster Laag. Alle pixels van de laag zijn dus zichtbaar in het afbeeldingsvenster, omdat het schilderen van het masker met wit laagpixels volledig zichtbaar maakt. Je schildert met zwart om laagpixels transparant te maken.
Zwart (volledig transparant):het masker is zwart in het dialoogvenster Laag. De laag is dus volledig transparant, omdat het schilderen van het masker met zwart laagpixels transparant maakt. Als u met wit schildert, wordt het masker verwijderd en worden laagpixels zichtbaar.
Alfakanaal van laag: het masker wordt geïnitialiseerd op basis van de inhoud van het alfakanaal van de laag. Als de laag transparantie bevat, wordt deze in het masker gekopieerd.
Alfakanaal van laag verplaatsen: doet hetzelfde als de vorige optie, behalve dat het alfakanaal van de laag ook wordt teruggezet naar volledige dekking.
Selectie : het masker wordt geïnitialiseerd op basis van pixelwaarden in de selectie.
Grijswaardenkopie van laag: het masker wordt geïnitialiseerd op basis van pixelwaarden van de laag.
Kanaal: het laagmasker wordt geïnitialiseerd met een selectiemasker dat u eerder hebt gemaakt en dat is opgeslagen in het dialoogvenster Kanalen.
Masker inverteren : Met dit selectievakje kunt u de waarden omkeren: zwart wordt wit en wit wordt zwart.
Wanneer het masker wordt gemaakt, wordt het weergegeven als een miniatuur direct naast het laagpictogram. Door afwisselend op de laag en maskerminiatuur te klikken, kunt u het ene of het andere inschakelen. Het actieve item heeft een witte rand (die niet goed zichtbaar is rond een wit masker). Dat is een belangrijk punt. Houd het dialoogvenster Lagen altijd prominent wanneer u met maskers werkt, omdat u niet kunt zien welke van de lagen of het masker actief is als u naar het canvas kijkt.
Op Alt drukken (of Ctrl+Alt en op de miniatuur van het laagmasker klikken) is gelijk aan de opdracht Laagmasker weergeven: de rand van het laagmasker wordt groen. Als u op Ctrl drukt, wordt de rand rood en is het resultaat gelijk aan de opdracht Laagmasker uitschakelen. Als u wilt terugkeren naar de normale weergave, wordt de laatste bewerking opnieuw uitgevoerd. Deze opties zijn voor meer gemak in uw werk.